DE LEGENDE VAN HET SOLSE GAT
Het klooster dat middenin het bos stond, had meerdere torens en werd door een diepe gracht omringd, terwijl een brede weg de toegang vormde. Het was een prachtig gezicht en je kon je goed voorstellen hoe de mannen die hier leefden, hun leven wijdden aan God. Maar de abt en de monniken die in dit mooie klooster woonden, namen het vrome leven niet zo serieus. Met religieuze praktijken maakten ze korte metten. Liever verkochten ze hun ziel aan de duivel en leidden ze een leven dat lijnrecht tegenover de idealen van het christendom stond: ze zopen liters wijn, vraten zich vol tijdens de maaltijden en organiseerden bijeenkomsten met heksen en spoken, waarop ze de ‘zwarte mis’ lazen. De schandelijke heksenvergaderingen kenmerkten zich door gastronomische en alcoholische overdaad. Zo dronken de monniken, heksen en spoken samen liters wijn uit emmers en vraten de geestelijken zich helemaal vol. De duivel zelf was degene die de wijn mengde en zorgde dat er altijd voor iedereen voldoende te drinken was. Samen danste men, waarbij de aanwezigen talloze scheldwoorden en vloeken lieten horen, tot het weer licht werd. Mensen uit de buurt die ‘s nachts langs het klooster liepen, wisten dat er duistere praktijken plaatsvonden. Ze hoorden het onchristelijke gezang en gescheld, en zagen door de ramen van het fel verlichtte klooster schimmige figuren dansen.
Lange tijd ging dit zo door. De kloosterlingen feestten, dronken en genoten van het duivelse leven. Totdat, ergens in de Middeleeuwen, een stormachtige avond tijdens Kerst een einde maakte aan de goddeloze uitspattingen in het bos. Omwonenden bleven in hun huizen omdat het buiten zo tekeer ging. Een heftige wind raasde door het bos en liet de bomen krakend vallen. Tussen al dit geweld hoorden ze plotseling hoorden ze een enorme blikseminslag. Niemand durfde die nacht nog naar buiten.
De volgende ochtend kwam een jongetje langs het terrein van het klooster en ontdekte dat het complete klooster verdwenen was in een groot gat in het bos. Het enige dat nog te zien was, waren enkele ontwortelde bomen en het klinkerpad dat de toegangsweg naar de poort van het klooster vormde. Met het verdwijnen van het klooster keerde de rust in het bos echter nog niet terug. Ook nu nog klinken er om twaalf uur in de nacht rond het Solse Gat vreemde, enge geluiden. Geluid dat lijkt op het luiden van kloosterklokken. Eerst klinkt het zacht, maar het volume zwelt doorgaans aan tot een angstig en imponerend geluid.


Volgens de legende worden op dat moment de geesten van de monniken wakker. In een droevige stoet lopen de geesten vervolgens door het bos, terwijl ze klagen over hun lot. Ze lopen rondjes om het Solse Gat heen, dat een blauwe gloed uitstraalt. Ze zweven onrustig rond en voegen zich opnieuw in een rij om het ritueel te herhalen. Dit gaat altijd zo door totdat het daglicht aanbreekt. Pas dan keert de rust rond het Solse Gat weer terug…

Zo gaat de legende van het Solse Gat, een locatie in het Speulder- en Sprielderbos, oeroude bossen in het midden van de Veluwe, de plaatsen Putten, Garderen en Drie. De locatie is opvallend: een grote kuil in het landschap. Wie er langsloopt kan zich heel goed voorstellen dat men vroeger dacht dat er hier duistere praktijken plaatsgevonden hadden. Ook de naam Solse gat is een verwijzing naar de godheid Sol. New Age zouden hier bijeenkomsten houden ter ere van deze zonnegod. 


HET SPOOK BIJ HET SOLSE GAT

Dicht bij het Solse Gat, die eenzame en onzalige plaats in het bos, is een open plek, waar gras groeit. Op een dag, nu al heel lang geleden, liet een herder daar zijn kudde grazen. Hij lag zelf languit in de zon te luieren, terwijl hij de zorg voor de kudde aan zijn hond overliet.
Plots werd hij in zijn rust gestoord door een vreemdeling die hem de weg vroeg naar Harderwijk waar hij een grote som geld naartoe moest overbrengen. Toen de herder dit hoorde, ontwaakte de hebzucht in hem.
Er was niemand in het eenzame bos. De enige levende wezens in de omgeving waren zijn schapen, zijn hond en de niets kwaads vermoedende vreemdeling. De herder sprong plotseling overeind, greep de ongelukkige onverhoeds bij de keel, wurgde hem en bracht hem daarna met zijn mes nog verscheidene dodelijke wonden toe. Na de man, die te goed van vertrouwen geweest was, van alles beroofd te hebben, verstopte hij het dode lichaam in de struiken. Korte tijd daarna werd het lijk van de vreemdeling ontdekt; maar hoe men ook zocht, geen spoor van de moordenaar werd gevonden en niemand had ook maar de minste verdenking jegens de herder.
Er gingen jaren voorbij en de mensen waren de moord bij het Solse Gat al bijna vergeten. De schaapherder was een oud en respectabel man geworden, die de mensen noemden als een voorbeeld van vlijt en spaarzaamheid, en die, naar men zei, zó zuinig had geleefd, dat hij zich op zijn oude dag best kon redden. Maar toen kwam de herder op vreemde wijze te sterven.
's Avonds hadden de buren hem nog op de weg gezien en de dag erna werd hij dood in bed gevonden. Naar gewoonte werd hij drie dagen later begraven. Maar tot grote ontsteltenis van de doodgraver en de andere dorpers, vond men de morgen na de begraafdag de kist losgewoeld uit de grond en rechtovereind naast het graf staan. Opnieuw werd de kist begraven en opnieuw stond hij de volgende dag naast het graf. Daaruit begrepen de mensen dat er iets niet in de haak moest zijn met de dode herder en dat de man, die ieder voor eerlijk en braaf had gehouden, een moordenaar moest zijn geweest.
Het lijk werd nu op een baar gelegd, en men spande twee paarden zonder bit of toom ervoor. De paarden liepen rustig en zeker alsof ze bij de toom geleid werden en ze sloegen de weg in naar het bos.
Maar toen ze op de open plek bij het Solse Gat aankwamen, bleven ze plotseling angstig staan, ze snoven in de lucht en beefden over al hun leden, alsof ze een vreselijk visioen aanschouwden. Ze wilden niet verder voorwaarts en de mensen wisten nu wie de moordenaar van de vreemdeling geweest was.
Op de plaats waar de misdaad plaatsvond, werd de herder begraven en sinds die tijd doolt zijn rusteloze ziel daar rond tot schrik van menig wandelaar, die in de late avond op weg naar huis die plek voorbij moet.